Heisondering

Heisondering is naast druksondering en de heikernsondering een alternatieve methode voor Bouwgrondonderzoek. Bij heisondering wordt de weerstand van de bodem vastgesteld tegen het dynamisch binnendringen van een sondepunt.

Bij heisondering wordt een sondepunt met een valblok, ook wel heiblok genoemd, dat een genormaliseerd gewicht en een eveneens genormaliseerde valhoogte heeft, in de bodem geslagen. De slagen die nodig zijn voor een binnendringing van 10 cm worden geteld en gedocumenteerd. De registratie vindt continu plaats naarmate de sonde dieper komt. De documentatie van het benodigde aantal slagen levert aan het einde van het onderzoek afhankelijk van de bodemsoort informatie op over de dichtheid en het draagvermogen van de bodem. In de praktijk gebruikelijk zijn afhankelijk van de te verwachten weerstand en de korreldiameter van de bodem de lichte (DPL), middelzware (DPM) en zware heisondering (DPH).

Heisonderingen zijn genormaliseerd conform DIN EN ISO 22476-2:2005.

Voor- en nadelen van de heisondering

Tegenover de eenvoudige uitvoering van de heisonderingen staat een slechts beperkte waarde als onderzoeksmethode bij een gering aantal bodemsoorten, en het nadeel dat er geen bodemmonsters genomen kunnen worden.

Heisondering bij niet-samenhangende bodemsoorten

Bij niet-samenhangende bodemsoorten, dat wil zeggen zand- en kiezelbodems, kunnen op grond van het aantal slagen dat per 10 cm vereist is conclusies worden getrokken met betrekking tot de dichtheid van de bodem. Zo kan bijvoorbeeld de dichtheid van een zandbodem met een aantal slagen van 10 bij gebruik van de lichte heisonde als gemiddeld worden beoordeeld, wat overeenkomt met een goede funderingsbodem.

Heisondering bij samenhangende bodemsoorten

Terwijl bij niet-samenhangende bodemsoorten het aantal slagen een goede indicatie biedt voor de dichtheid en zodoende het draagvermogen van de bodem, geldt dit voor samenhangende bodemsoorten slechts in beperkte mate en bij ter plaatse opgedane ervaring.